Korte impressie van Jataka 266:
De verliefde ezelin

Deze Jataka bespraken we op 12 december 2023.

Korte inhoud:

De Bodhisattva werd eens als paard geboren met de naam Vâtagga, Snel-als-de-wind. Hij was het staatsiepaard van de koning en mocht baden in de Ganges. Een ezelin Kundâlî zag hem daar en werd verliefd. Bevend van passie at en dronk ze niet meer, droogde uit en werd mager. Haar zoon zag het en vroeg haar wat eraan scheelde. Na lang aarzelen vertelde ze het hem en hij beloofde haar: “Moedertje tob niet langer, ik zal de hengst bij je brengen.” Hij ging naar Vâtagga het paard en vertelde hem dat zijn moeder bijna doodging van haar verliefdheid op hem. Vâtagga nodigde de zoon uit met zijn moeder naar de oever van de Ganges te komen wanneer hij daar draafde na het baden. Dat deed de zoon en verstopte zich. De hengst zag de ezelin en ging naar haar toe. Maar toen hij aan haar lijf begon te snuffelen bedacht de ezelin zich: ”Als ik me zo goedkoop gedraag en hem meteen na aankomst gelegenheid geef, zullen mijn eer en trots mij verlaten. Laat ik maar afwerend doen.” Zij trapte hem tegen de onderkaak en vluchtte. Het tandvlees van Vâtagga was gescheurd, het leek of dat zijn einde nabij was. “Wat moet ik met dit schepsel?” dacht hij beschaamd en draafde weg. De ezelin kreeg berouw en jammerde en de zoon vroeg in een eerste vers; “Waarom ben je gevlucht?” De ezelin antwoordde met een tweede vers: ”Wanneer ze direct bezwijken verliezen vrouwen hun eer. Daarom liefje, vluchtte ik.”

Na samen, als commissie over de Jataka van gedachten gewisseld te hebben, bleven er nog vele vragen over, die we voorlegden aan Dorien. Dat overleg gaf extra inzichten in de diepere betekenis van de Jataka, zodat we met vertrouwen uitkeken naar onze bijeenkomst. En zo gingen we op dinsdag 12 december weer samen, omringd door de energie van het reciteren van de mantra van de Groene Tara, op zoek naar diepgang en wijsheid besloten in deze Jataka, wetende uit vorige bijeenkomsten dat deze zich als vanzelf ontvouwt.

De Bodhisattva is hier geboren als staatsiepaard en heeft de naam Vâtagga, wat betekent “Snel als de Wind”. Dit doet je denken aan Windpaard. Windpaard is de energie van goedheid, waardoor je waarachtig aanwezig kunt zijn. De ezelin Kundâlî wordt totaal beheerst door haar verliefdheid en haar verliefdheid is niet gebaseerd op de realiteit. De wereld van het staatsiepaard Vâtagga staat mijlen ver af van haar wereld. In wezen is de hengst dus voor haar onbereikbaar. De ezelin Kundâlî heeft dus een groot verlangen naar iets wat onbereikbaar is en dat holt haar helemaal uit.

Haar zoon merkt dit bij haar op en vraagt de oorzaak van haar ellendig voelen. De moeder wil het in eerste instantie niet vertellen, maar de zoon dringt aan. De zoon vertegenwoordigt hier de mannelijke energie, hij is besluitvaardig, hij wil het probleem oplossen, hij springt voor zijn moeder in de bres. De moeder zit gevangen in haar verlangen, maar ook de zoon zit vast aan zijn verlangen. Zijn verlangen is “een zoon moet een moeder hebben” en dat is zijn conditionering. De zoon, de mannelijke energie, zorgt voor een ontmoeting met de hengst en de ezelin.

Vâtagga antwoordt op de vraag van de zoon “Het is goed, beste jongen”. Vâtagga is de Bodhisattva, hij kan niet anders dan het mededogen tot uitdrukking brengen en als zijn aanwezigheid het lijden van een ander kan verzachten, dan is hij daar. Maar wanneer de ontmoeting plaatsvindt, wijst de ezelin de hengst af.

Waarom wijst zij hem op het moment suprême af? De ezelin wijst de hengst af, omdat zij niet verliefd is op de hengst, maar zij is verliefd op haar verlangen. En door nee te zeggen, blijft haar verlangen in stand. De ezelin is verslaafd aan verlangen. Kundâlî laat hier duidelijk zien, als jij jouw verlangen niet zuivert, wordt het een verslaving. De ezelin laat ons zien, hoe de geest werkt, wanneer die gepakt wordt door verlangen. En doordat Kundâlî haar verlangen, haar verslaving niet wil verliezen, trapt zij de hengst tegen zijn onderkaak. Ze zegt hier “Als ik mij goedkoop maak en hem meteen gelegenheid geef, zullen mijn eer en trots mij verlaten”. Trots heeft te maken met het aarde element, met de basis, vandaar dat zij de hengst tegen zijn onderkaak schopt. De onderkaak is onze basis en in de basis zit ons vertrouwen.

“Alsof zijn einde nabij was”, zo diep wordt Vâtagga in zijn basis geraakt. De motivatie van Vâtagga was om waarachtig aanwezig te zijn, in mededogen. Waarom is Vâtagga dan beschaamd? Een Bodhisattva ziet ieder levend wezen als de uitdrukkingsvorm van de Boeddha, zijn intentie is om ieder levend wezen te inspireren om het beste uit zichzelf te halen. Vâtagga heeft schaamte, omdat hij inziet, dat zijn aanwezigheid bij de ezelin agressie heeft opgeroepen.

De Jataka eindigt met een vers van de zoon en een vers van de moeder:

Wie jou zo mager en witjes heeft gemaakt,
Door wiens toedoen jij geen eten meer aanroert,
Die was nu gekomen. Waarom vluchtte jij dan?

De ezelin antwoordt:

Wanneer ze direct al bezwijken,
Verliezen vrouwen hun eer,
Daarom, liefje, vluchtte ik

Zo leerde zij haar zoon de aard van vrouwen. Wat is de aard van vrouwen?

In deze Jataka komt de vrouwelijke energie van, geen besluit kunnen nemen, altijd zoekende zijn, je verliezen in het verlangen, duidelijk naar voren. Haar zoon, de mannelijke energie, vorm bieden, oplossingen zoeken, kan de ezelin niet helpen, omdat de energie van haar zoon niet haar eigen energie is. Zij moet zelf de juiste beslissingen nemen, maar doordat zij haar verlangen niet disciplineert, wordt dit verlangen een verslaving. Deze Jataka laat ons duidelijk zien, dat als de geest gepakt wordt door verlangen, verslaving optreed. Het is de ida en de pingala.

In de periode dat de Boeddha op aarde leefde en zijn leringen verkondigde, kwam er een landeigenaar, na een lange afwezigheid, weer naar hem toe. De Boeddha vroeg de landeigenaar, waarom hij een tijd zijn leringen niet had gevolgd. De landeigenaar zei, dat hij zich schaamde. En hij vertelde de Boeddha de reden van zijn schaamte. Een jonge vrouw was verliefd op hem. In eerste instantie was hij op aandringen van vrienden naar haar toe gegaan, maar zij had hem afgewezen, bang dat zij beschouwd zou worden als slet, wanneer zij direct zou toehappen. En net als in de Jataka “De verliefde ezelin” was ook zij verslaafd aan verlangen. De landeigenaar ging niet meer naar de jonge vrouw toe. Later hoorde hij, dat zij gestorven was. Hij kreeg daarover schuldgevoelens en voelde schaamte. Maar volgens de Boeddha hoefde de landeigenaar zich niet te schamen. De Boeddha vertelde toen de Jataka “De verliefde ezelin”. En zei: “Bij deze gelegenheid stuurde de jonge vrouw jou weg uit hartstocht. Maar lang geleden heeft zij mij weggestuurd. Er is geen rede tot schaamte. Deze jonge vrouw was de ezelin en ik was het paard Vâtagga.”

Het derde vers voegde de Boeddha eraan toe:

Als een vrijer, nobel van geboorte,
Naar haar toe komt,
Zal zij nog lange tijd moeten rouwen,
Zoals Kundâlî rouwde om Vâtagga

De landeigenaar ging heen en kon weer verder gaan op zijn spirituele pad.

De mantra die bij de Jataka “De verliefde ezelin” past, is de mantra van de Groene Tara: OM TARE TUTTARE TURE SOHA. De Groene Tara betekent “zij die bevrijdt”. De Groene Tara beschermt je tegen zowel externe gevaren als interne gevaren, zoals trots, onwetendheid, jaloezie, haat, koppigheid, twijfels en hebzucht. De Groene Tara zorgt ervoor dat jij jezelf kan ontmoeten in al jouw plussen en minnen. Je kan jouw maskers laten vallen, omdat de Groene Tara altijd “JA” tegen jou blijft zeggen.

Door de open en warme sfeer waarin we de legende met elkaar bespraken, waren er ook heel persoonlijke reacties van herkenning. Van hé, dit verhaal is ook in deze tijd herkenbaar. Het niet los kunnen laten van begeerte, het verlangen dat gezuiverd moet worden en je trots waardoor je soms toch afhaakt. En je voelt de dharma in het hele verhaal.