Shantideva

 

Śantideva (ca. 685-763) leefde in de eerste helft van de 8e eeuw en onderwees in Nālandā, het belangrijkste Boeddhistische centrum van die tijd. Hij was een Indiaas filosoof en Mahasiddha uit de Madhyamaka-school. Hij is een van de laatste meesters in het Sanskriet. Shantideva speelt vooral een belangrijke rol in het Tibetaans boeddhisme.

Van zijn leven weten we heel weinig. Hij zou geboren zijn in Saurāṣṭra (het zuidwestelijk deel van het moderne Gujarat, een deelstaat in het westen van India). Hij zou de zoon zijn van koning Kalyanavarman, en de naam Śantivarman hebben gekregen. Toen zijn vader overleed en hij koning moest worden, verliet hij het paleis en ging het klooster in. Dit was op advies van de godin Tārā, die hem in de vorm van zijn moeder zou zijn verschenen.

Hij heeft enkele werken geschreven, waarvan de Bodhicaryāvatāra het meest bekende is. Het werk is vanaf de verschijning een uiterst belangrijk werk geweest in het (Tibetaanse) Mahāyāna-Boeddhisme. Het werd en wordt nog steeds als leerboek gebruikt en er zijn vele commentaren op geschreven. Het is een van de lievelingsboeken van de huidige Dalai Lama. Enkele verzen uit het tweede hoofdstuk zijn in de liturgie van de Tibetaanse monniken opgenomen en worden dagelijks door de monniken gereciteerd. 

De letterlijke betekenis van het woord Bodhicaryāvatāra (bodhi-carya-avatāra) is: de weg (avatāra) tot de leefwijze (carya) die tot de innerlijke wijsheid (bodhi) leidt. Op basis van de vertalingen in het Tibetaans en Chinees neemt men evenwel aan dat de oorspronkelijke titel geweest zal zijn:
Bodhisattvacaryāvatāra = De weg tot de leefwijze van een bodhisattva (iemand die de innerlijke wijsheid nastreeft).

De bodhisattva streeft naar verlichting of inzicht voor zichzelf en voor alle mensen en stelt zijn leven in dienst om dat te bereiken. De auteur schrijft op een heel persoonlijke en betrokken wijze over het pad dat de Bodhisattva in zijn leven aflegt. Vanuit compassie beoefent hij de zes volmaakte deugden of perfecties (sanskriet: pāramitā), te weten: vrijgevigheid (dānam), moreel gedrag (śīlam), verdraagzaamheid (kṣāntiḥ) enthousiasme (vīryaḥ), meditatie (dhyānam) en wijsheid (prajñā).

Het boek bevat dus tien hoofdstukken:
bodhicittānuśaṁsaḥ – Het aanprijzen van de verlichtingsgeest.
papadeśana – Het zuiveren van eerder gedane slechte daden.
bodhicittaparagrahaḥ – Het omarmen van de verlichtingsgeest.
bodhicittāpramadaḥ – De zorg voor de verlichtingsgeest.
samprajanyarakṣaṇaḥ – Awareness, alertheid.
kṣāntipāramtā – De perfectie van geduld, verdraagzaamheid.
vīryapāramitā – De perfectie van enthousiasme.
dhyānapāramitā – De perfectie van meditatie.
prajñāpāramitā – De perfectie van wijsheid.
pariṇāmanā – Toewijding.

In hoofdstuk 9 wordt de toon van het werk anders. Meer theoretisch dan praktisch. De auteur gaat daar in discussie met andere godsdienstige stromingen waarvan hij de opvattingen weerlegt. Het is mogelijk dat Śantideva in het midden van dit hoofdstuk is gestopt met schrijven, en dat een ander het werk heeft voltooid Maar dat is een veronderstelling mijnerzijds.(1)

(1) In een ‘levensbeschrijving’ van hem uit de 14e eeuw wordt verteld dat Śantideva tijdens het reciteren van zijn werk opsteeg en in de wolken verdween. Dit zou gebeurd zijn tijdens het 9e hoofdstuk. De luisteraars meenden toen zijn stem nog te horen en zij hebben het werk voltooid. Overigens zijn er verschillende commentatoren die eraan twijfelen of hoofdstuk 10 wel door Śantideva is geschreven. Mijn veronderstelling dat de auteur er halverwege hoofdstuk 9 mee is gestopt, is misschien toch minder vreemd dan ze in eerste instantie lijkt.

Maaike Mulder, zie https://www.talengek.nl/